kleine werkertjes als Steynen en Van der Meer tegen het zoogenaamde
naturalisme is belachelijk, omdat zij hem voorstellen als iets nieuws,
terwijl hij door ons en anderen al veel eerder werd gevoerd. Alle groote
kunst, waarvan de maker ontroerd was, raakt op eenige manier het
Eeuwige, onverschillig of hij symboliek, naturalisme, mystiek brengt.
Shakespeare was volstrekt niet minder dan Dante, omdat hij meer
realistische mystiek gaf, en Dante meer transcendentale mystiek. De
verschillende mengsels van psychische eigenschappen kunnen er mij nooit
toe leiden, een heele figuur te verwerpen. Want in iederen kunstenaar is
iets onaantastbaar eeuwigs, dat de dingen overgiet met een innigen
glans, waaruit alles opbloeit naar het schoone.
--Men zegt wel eens, dat ik niet voldoende zelfbeheersching heb. Mijn
intieme vrienden moeten wel tot het besluit komen, dat men zich vergist.
Nu reeds drie jaar lang ben ik bezig, rustig en bezonken, te verzamelen
een oneindig groot aantal impressies en waarnemingen. Dit woord, laat ik
het direct zeggen, lijkt mij veel te hard. Want _ik kan niet waarnemen_.
Als ik den geheelen dag rondloop, dan kan ik misschien een uurtje doen
wat men waarnemen noemt. Kijk, deze kleine boekjes heb ik altijd bij
mij. Daarin maak ik zeer korte aanteekeningen, en die zijn voldoende om
de impressie vast te houden. Ach, drie jaar geleden is het, dat ik op
een gloeienden Maandagmiddag in half Juli door den Jordaan liep. Dan
komt die ontzaglijke tros van orgels terug, die hun rondgang door de
stad hebben gemaakt, en dan hebben de orgellui wel eenige neiging om,
terwijl 't niet mag, in de Willemstraat eenvoudig een klein
muziektoevoegseltje te geven aan 't volk. Dan zie ik daar een grooten
kring van menschen, die op heel bijzondere wijze dansen. De heele straat
staat te branden in het goud-coloriet van den zomerdag. De witgejakte
meiden, met de prachtige bloote nekken, dansen in geweldige rijen, en de
kerels staan rustig te beschouwen het rokkengezwaai van die meiden. De
wasem van 't goud van den dag slaat je tegemoet en die goudbeschenen
meiden staan zich daar uit te leven, te midden van die angstwekkend-
vulgaire, doch triestig-eentonige muziek, die er stroomt uit de strotten
van die orgels, uit de kelen van de registers, te midden van dien gouden
zonnezang.... O, als ik daar bij ben, dan kan ik niet komen tot een
objectieve beschouwing van zoo'n straat. Dan zie ik alles als een
onmetelijk groot schilderij, met een wasem van Rembrandt-goud er over
heen. Zoo zie ik al de grachten van de oude stad, met haar oude
pakhuizen en haar wankele trapgevels. Ach, als een schilder heb ik op
alle uren van den dag de tonaliteit van de stad bestudeerd, en ik zeg
't u, meneer, dat ik 't schande vind, dat ik daar nog nooit een
schilder heb ontmoet. Die oude stad Amsterdam is van een geheimzinnige
schoonheid, een wonder van atmosfeer en tonaliteit, en daarom zal ik
mij er nooit toe kunnen bepalen, alleen het menschenleven van de
Jordaan weer te geven. De omgeving moet erbij, altijd weer de omgeving
... een mensch op zichzelf bestaat niet!... Aan de Teertuinen, daar
heb ik 's morgens om vijf uur staan blauwbekken om mee te mogen doen
aan het sneeuwscheppen, en zeer diep is mij bijgebleven de impressie
van den zeldzaam-verlaten wit-sneeuwen ochtend. Er zijn geen twee in
ons heele land, die de woningtoestanden in de Jordaan zoo goed kennen
als ik, dat durf ik gerust te zeggen. De menschen_massa_, die vind ik
het schoonst, die beheerscht mij altijd. Een figuur op zichzelf
schilderen vind ik heel aardig, en mijn Bresser en mijn Strooper
toonen wel, dat ik dat niet versmaad, maar het meest voel ik voor den
_drom_. Mijn vrienden zeggen wel eens: Kerel, je bent absoluut
schilder, en ik voel 't: dikwijls heb ik een schilders-temperament.
Ik wil in een van de deelen van mijn Epos het misdadigersleven beelden,
zooals het leeft en werkt in de duisternis en de angstige